Binnen de huidige coronapandemie is afstandsonderwijs het antwoord op een praktisch probleem, nl. hoe onderwijs organiseren als de normale schoolse activiteiten niet kunnen door lopen. Afstandsonderwijs lijkt naadloos aan te sluiten bij een onontkoombare evolutie richting een meer gemoderniseerd – lees geoptimaliseerd en productief – onderwijs. Laten we een schools gebaar stellen – als een tijdelijk onderbreking van deze evolutie – en de vrijheid opnemen om opnieuw samen na te denken over ‘wat goed onderwijs is’. Dat is wat leraren elke dag doen: iets terug in het midden leggen/voorleggen en samen nadenken over de betekenis ervan!
Afstandsonderwijs: onderwijs als mogelijkheid om afstand te nemen
Kruimelpad
5 spanningen tussen afstandsonderwijs en schools onderwijs
Spanning tussen ‘individu’ versus ‘samen’
De meest efficiënte strategie om de covid-pandemie in te dijken en het virus te verslaan, is een radicaal asociale beweging: onze contacten zoveel mogelijk beperken. Je kan het een tendens tot individualisering noemen.
Afstandsonderwijs installeert en stimuleert een individualiserende vorm van onderwijs en is dus in wezen ‘asociaal’. Het is een keuze die we zeer goed moeten overwegen en doordenken. Willen we dat onderwijs gelijk komt te staan met het verwerven van individuele competenties of staat er meer op het spel?
Ik verwijs graag naar de Franse pedagoog Philippe Meirieu die de eigenheid van de ‘school’ precies definieert vanuit het samen-zijn of vanuit het collectieve in plaats vanuit het individu. De school is er niet zozeer om te leren, het is een plek om samen te leren en samen te zoeken. Leren kan immers overal en is een constante in het leven (zowel binnen als buiten de school, op vroege als op late leeftijd, thuis achter een pc of achter je invulboeken). De school is dé uitgelezen kans om een wereld te delen. Het algemeen belang is op school net veel meer dan de som van de individuele belangen en verworven competenties. Op school wordt ‘leren’ getransformeerd tot een ‘vorm van samen zoeken’ en daardoor verschijnt alles in een ander perspectief.
(Individuele) kennisontwikkeling wordt kennisdelen of een zorg voor een gedeeld goed voor onze wereld. De school is de plek bij uitstek (tijd en ruimte en bescherming) om deel te nemen aan de belangrijke betekenissen van onze wereld. Net daarom zijn de inhouden en vakken niet zomaar een kenobject, maar dragen ze bij om samen een gedeelde wereld te ontdekken. Een taal leren spreken bijvoorbeeld, betekent tevens een mogelijkheid en de vrijheid om elkaar te leren verstaan of omgekeerd ook de mogelijkheid om elkaar tegen te kunnen spreken. Leerlingen wiskunde of geschiedenis leren is dan in wezen een democratisch gebaar.
Inhoud wordt leerstof: op school kunnen welgeselecteerde inhouden in het midden gelegd worden en bestudeerd worden. Niet om ze alleen maar toe te passen, te consumeren of reproduceren, maar om ze werkelijk vanop afstand te beoordelen op kansen voor een gedeelde wereld.
Wat Meirieu duidelijk aangeeft is dat de school als een gemeenschap van leerlingen geen oefening is in specifieke en aparte sociale competenties (die je al dan niet individueel kunt bezitten), maar dat ze tot in haar kern een plek is waar gemeenschappelijkheid concreet gestalte krijgt.
Spanning tussen ‘leren’ en ‘vorming’
Afstandsleren wordt veelal gemeten tussen een punt A en een punt B: van input (de beginsituatie + de aangeboden leeractiviteiten) naar output (de verwachte en de bereikte leerresultaten.) Om te meten moet je weten waar je staat (beginpunt) en waar je naar toe gaat (eindpunt). Het verschil is dan een leervoorsprong of een leerachterstand. Leren wordt dus van punt A naar B gaan als een lineaire vooruitgang en vermeerdering van kennis, vaardigheden en attitudes.
De verwachtingen en de output liggen op voorhand vast, het is enkel een kwestie om een manier te vinden om op de snelste en de meest efficiënte manier van A naar B te geraken. Net zoals we tegenwoordig op reis gaan, moet het onderweg zijn tot een minimum beperkt worden en moet de meest efficiënte weg gekozen worden.
Nochtans staat er vanuit een andere blik op onderwijs veel meer op het spel. Bij vorming gaat het precies om het zoeken van een nieuwe verhouding ten aanzien van een gedeelde betekenisvolle wereld. Vorming veronderstelt het kunnen opnemen van verantwoordelijkheid om te kunnen antwoorden op een gedeelde vraag van ons samenleven.
Vanuit een vormingsperspectief is onderwijs een andere manier van reizen. Het onderweg zijn is het belangrijkste. Deze reis is een ontdekkingstocht waarbij we zelf stap voor stap de wereld en onszelf ontmoeten. Onderwijsleergesprekken – een dialoog tussen leraar en leerling waarbij de vragen leerlingen aanzetten tot denken - tonen precies waar vorming om gaat.
Onderwijs-kunde versus (vak)pedagogisch handelen
Door afstandsonderwijs wordt lesgeven vaak ondergeschikt aan het ontwerp van een krachtige leeromgeving. Het gaat hier dan om een kunde (poiesis): de leraar is vanop afstand een ontwerper van een leeromgeving en ondersteunt vanop afstand het leren van de leerlingen. Een heel arsenaal aan digitale en andere tools wordt hiervoor ingezet. De leeromgeving werkt vanuit vooraf bepaalde, voorgestructureerde, meetbare en afgebakende doelen die het mogelijk maken om te monitoren.
De kunst van het lesgeven kan ook gezien worden als een praxis, als de kunst van het handelen. Om te kunnen handelen heb je een vrije persoon nodig die de kunst verstaat om zich te verhouden tot en een concrete, welbepaalde situatie waarin zowel de leerstof, de leerling als de leraar samen in betrokken zijn. Handelen kan je enkel doen in een pedagogische en reële situatie die niet op voorhand vastligt en voor-gestructureerd is. Het veronderstelt een nabijheid en een betrokkenheid - een bemoedigende blik, een juist gebaar, een treffende vraag - die precies telkens opnieuw een nieuwe mogelijkheid/kans opent voor de leerlingen.
Juffrouw Bingel versus meester Frank (zie ook bijdrage Mathias Decuypere)
Kiezen voor afstandsonderwijs betekent in vele gevallen dat de afstand overbrugd dient te worden door middel van een geautomatiseerde en voorgeprogrammeerde opvolging van de voortgang van het leren. Deze voorgeprogrammeerde keuzes (algoritmes) zorgen er voor dat de ruimte en mogelijkheid om als leraar in te spelen op het leerproces minimaal worden en veelal gestuurd worden door extern ontwikkelde algoritmes. De vraag is of dit wenselijk is vanuit een pedagogische en didactische blik.
Onderwijs is immers een betrokken en complex proces waarbij het belangrijk is om concreet te kunnen inspelen op de specifieke context. In tegenstelling tot juffrouw Bingel, is meester Frank aanwezig. Een leraar moet aanwezig zijn bij de leerlingen en zichzelf mee in het spel brengen. Ook hij dient samen met zijn leerlingen de woorden te zoeken om telkens opnieuw de aandacht te vragen voor datgene dat voorligt. De mogelijkheid om te kunnen antwoorden/verantwoorden is iets anders dan het volgen van ‘quasi-onaanspreekbare principes’.
Spanning tussen motivatie en interesse
Vaak wordt er spontaan van uitgegaan dat digitale tools de motivatie van de leerlingen verhogen. Onderzoek toont aan dat die motivatie vaak enkel betrekking heeft op het gebruik en de werking van de tool zelf in plaats van op de achterliggende leertaken. Jongeren blijven zó wel langer voor het scherm zitten, maar hun motivatie wordt dan oppervlakkig en een vorm van animatie (Lorant-Royer et al., 2008).
Schools onderwijs daarentegen heeft altijd te maken met interesse. Interesse gaat precies om datgene wat we delen, wat tussen ons ligt, maar dat we nooit persoonlijk kunnen toe-eigenen. Interesse wordt altijd gewekt en vraagt concentratie, aandacht en focus om samen te worstelen met de betekenis.
In deze spanningen staan we ergens vandaag en als ik rond me kijk, naar mijn schoolgaande kinderen, naar mijn collega lerarenopleiders, naar de onderzoeken die lopen vanuit onze expertisecentra, naar hoe onderwijs in de media verschijnt, naar zoveel andere signalen kan ik alleen maar wensen dat we hierrond verder blijven denken, zonder overhaaste pragmatische beslissingen te nemen.
Job De Meyere
Verantwoordelijke expertisecentrum Art of Teaching
job.demeyere@ucll.be
Inspiratiebronnen
Ardui, Johan, Cornelissen, Goele, Decuypere, Mathias, De Meyere, Job, Frans, Renaat, Geerinck, Ilse, Masschelein, Jan, Simons, Maarten, & Verellen, Miet. (2012). De liefde voor het vak: op zoek naar een pedagogiek van meesterschap. Impuls voor Onderwijsbegeleiding, 42(4), 178–187.
Ardui, Johan, Cornelissen, Goele, Decuypere, Mathias, De Meyere, Job, Frans, Renaat, Geerinck, Ilse, Masschelein, Jan, Simons, Maarten, & Verellen, Miet. (2012). Leerkracht zijn: glossarium. Acco.
Galand B., Le numérique va-t-il révolutionner l’éducation?, cahier du GIRSEF, no 120, maart 2020.https://ojs.uclouvain.be/index.php/cahiersgirsef/article/view/54253
Geerinck, I., & De Meyere, J. (2008, 10 november). Van onderwijs op maat naar buiten-maats onderwijs. https://www.vfo.be/. https://www.vfo.be/docs/VFOstudiedag2008-234-DeMeyere.pdf
Masschelein, J., & Simons, M. (2012). Apologie van de school: een publieke zaak. Acco.
Meirieu, P. (2019). Pedagogiek: de plicht om weerstand te bieden (tweede druk). Uitgeverij Phronese.
Meirieu, P. (2020, 2 mei). Laten we stoppen met het totemiseren van digitale technologie. Oproep voor een democratische school. https://www.skolo.org/nl/2020/05/02/philippe-meirieu-laten-we-stoppen-met-het-totemiseren-van-digitale-technologie/
Hodgson, Naomi, Vlieghe, Joris, & Zamojski, Piotr. (2018). Manifesto for a Post-Critical Pedagogy. Punctum Books. https://doi.org/10.21983/P3.0193.1.00